Przejdź do treści
Strona główna » most common irregular verbs

most common irregular verbs

Click to see conjugation in present tense:

infinitiv / past tense / past participle

zijn / was / geweest

ik ben

jij/u (je) bent

hij/zij/het is

wij (we) zijn

jullie zijn

zij (ze) zijn

hebben / had / gehad

ik heb

jij/u (je) hebt

hij/zij/het heeft

wij (we) hebben

jullie hebben

zij (ze) hebben

zien / zag/ gezien

ik zie

jij/u (je) ziet

hij/zij/het ziet

wij (we) zien

jullie zien

zij (ze) zien

krijgen / kreeg / gekregen

ik krijg

jij/u (je) krijgt

hij/zij/het krijgt

wij (we) krijgen

jullie krijgen

zij (ze) krijgen

kiezen / koos/ gekozen

ik kies

jij/u kiest

hij/zij/het kiest

wij (we) kiezen

jullie kiezen

zij (ze) kiezen

gaan / ging / gegaan

ik ga

jij/u gaat

hij/zij/het gaat

wij (we) gaan

jullie gaan

zij (ze) gaan

beginnen / begon / begonnen

ik begin

jij/u begint

hij/zij/het begint

wij (we) beginnen

jullie beginnen

zij (ze) beginnen

komen / kwam / gekomen

ik kom

jij/u komt

hij/zij/het komt

wij (we) komen

jullie komen

zij (ze) komen

worden / werd / geworden

ik werd

jij (je) / u werdt

hij/zij/het werdt

wij (we) werden

jullie werden

zij (ze) werden

kijken / keek / gekeken

ik kijk

jij (je) / u kijkt

hij/zij/het kijkt

wij (we) kijken

zij (ze) kijken

jullie kijken

doen / deed / gedaan

ik doe

jij (je) / u doet

hij/zij/het doet

wij (we) doen

zij (ze) doen

jullie doen

zingen / zong / gezongen

ik zing

jij (je) / u zingt

hij/zij/het zingt

wij (we) zingen

zij (ze) zingen

jullie zingen

vinden/ vond / gevonden

ik vind

jij (je) / u vindt

hij/zij/het vindt

wij (we) vinden

zij (ze) vinden

jullie vindenen

denken/ dacht / gedacht

ik denk

jij (je) / u denkt

hij/zij/het denkt

wij (we) denken

zij (ze) denken

jullie denken

zitten/zat/gezeten

ik zit

jij (je) / u zit

hij/zij/het zit

wij (we) zitten

zij (ze) zitten

jullie zitten

kunnen/kon/gekund

ik kan

jij (je) / u kunt

hij/zij/het kan

wij (we) kunnen

zij (ze) kunnen

jullie kunnen